O gij dwaasen en kleingeloovigen!
Spotprent over schatzoekers in Muiden
De prent hiernaast beeldt het verhaal af van een groep mannen uit Muiden die in het jaar 1800 werden bedrogen door “eenen buitenlandsche man” die Slenderbenke werd genoemd. In het Boek der Muyder chronyken, dat in het Rijksmuseum wordt bewaard, staat het verhaal in detail opgeschreven.
De persoon Slenderbenke had volgens de bron “het character van eenen doorsleepen bedrieger.” In Muiden verkondigde hij aan veel mensen dat er “veel goud geld” buiten de stad lag en “zo veele schatten.” Hij zei tegen de mensen: “Staat op, en gelooft ’er aan, de uuren is gekoomen, na dewelke gy nimmer zal behoeven te werken.” Maar volgens de verteller van het verhaal waren deze pogingen om de mensen te overtuigen van zijn leugens bij de meesten niet succesvol: “Niemand sloeg geloof aan hem, ende men dagtte, dit is gewislyk een bedrieger.”
Totdat Slenderbenke langsging bij een “hoofdman over duizenden,” een legeraanvoerder genaamd D.C. van der Meulen. Slenderbenke “bad hem, dat deeze hem veertig goudene ducaaten zoude voorschieten,” maar de hoofdman had dit geld niet. Hij vroeg het op zijn beurt aan “eenen ryken man, en die telde hem dadelyk veetig enkelde goede gerande hollandsche ducaaten.” Met dit geld ging hoofdman Van der Meulen samen met Slenderbenke en nog drie andere mannen de stad uit om op zoek te gaan naar de schat die hen was beloofd.
“Vier lamptaarne met zig neemende, waar van twee brandende waaren, zyn zy aldus buiten de stad getoogen. Ende op hunne voetjens wandelende, zyn zy, in forme van een geestelyke processie gekomen, tot aan de banscheiding, ofte de scheidpaal.” Een klein uur buiten de stad, “tegen het noordwesten,” kwam de groep tot stilstand en sprak Slenderbenke hen toe. “Daar verhief den goudmynvinder zyne stemme, zeggende tegen die by hem waaren: Mynen broeders! Mag ik u bidden ende raaden, bid dat vlytiglyk, op dat wy dien schat verkrygen, want die bid die ontfangt. Ende zy zetten een houte kruis in de grond, en vielen in het zand ter neder om aan te bidden, ende zy lagen rondsom het pakje goud als de afgoden dienaars om den baal.”
“Ende na dat Slenderbenke zo wat hocus pocus, en eenige onverstaanbaare vreemde woorden gesprooken had, viel hy ook neder op het goud, en speelde de rol van Pinetti of de Poolsche Meester. Ende door eene behendigheid verwisselde hy het goud voor een gelykzoortig pakje met hollandsche duiten.” Terwijl de anderen nog aan het bidden waren, stal Slenderbenke dus het goud en daarna verborg hij zich in een eendenkooi die van een Amsterdamse man was genaamd C. Noot.
“Ende toen ontdekt wierd, dat het bedrog was, zag men ook dat hy de veertig goude ducaaten in vierentwintig kopere duiten verwisseld had.” De hoofdman en de anderen werden woedend en kregen volgens de verteller stuiptrekkingen “of zy van een dolle hond gebeeten waaren.” Toen stegen ze te paard en “zonde boden aan alle tolhekken en poorten,” maar Slenderbenke kwam daar niet. Hij kwam pas “den derden dag te voorschyn, en verheugde zich zeer, ende is voor het oog des volks verdweenen.”
3 oktober 2024